Bij verdenking neonatale of foetale trombocytopenie door maternale trombocyten antistoffen (indien geen trombocytenantistofonderzoek verricht wordt in eigen centrum):
Insturen naar Sanquin (aanvraagcode T911, formulier 5 of 10) link Sanquin
30 ml EDTA ontstold bloed van moeder
10 ml gestold bloed van moeder
30 ml EDTA ontstold bloed van vader
Post partum: 0,5 ml EDTA ontstold bloed van neonaat
De MAIPA is een glycoproteine specifieke ‘sandwich’ ELISA, met enerzijds een monoclonale IgG muis anti humane antistof gericht tegen een van de glycoproteinen op de trombocytenmembraan en anderzijds de eventueel in het maternale serum aanwezige trombocyten antistoffen. Het glycoproteine met beide gebonden antistoffen wordt losgemaakt (solubilisatie) van de trombocyt en met een geit anti muis moab gebonden op een microtiterplaat. Eventueel gebonden maternale antistoffen worden met een Horse Raddish Peroxidase (HRP) gelabeld conjugaat zichtbaar gemaakt. Op deze manier is de locatie van de antistoffen tot een specifiek glycoproteine te beperken. Door daarbij een panel van getypeerde donor trombocyten suspensies te testen kan gedifferentieerd worden tussen de verschillende antigenen op een glycoproteine.
Deze techniek is zowel zeer sensitief (97%) als specifiek (>98%). Door de concentratie van de relevante glycoproteinen op de microtiterplaat is de test ook geschikt voor het aantonen van antistoffen tegen HPAs op glycoproteinen met een lage expressie (b.v. GPIa/IIa met HPA-5b).
Doordat het HPA-3 systeem op GPIIb dicht bij het membraan gelokaliseerd is, kan het zijn dat bij solubilisatie het HPA-3a of -3b antigeen kapot gaat. Daardoor kan het voorkomen dat antistoffen tegen HPA-3a of -3b niet aantoonbaar zijn in de MAIPA.
In de PIFT (vergelijkbaar met de rode cel antiglobuline test) worden de volledige trombocyten getest. Het patiënten serum (bij FNAIT het maternale serum) wordt ingezet met een panel van getypeerde donor trombocyten suspensies. Na incubatie wordt met behulp van een fluorescentie gelabeld Igtotaal conjugaat antistofbinding zichtbaar gemaakt onder de microscoop of in de flowcytometer (FACS).
De HPA-3a of 3b antistoffen kunnen beter aantoonbaar zijn in deze test.
In de PIFT zijn antistoffen gericht tegen HPA’s met een lage expressie op trombocyten (b.v. HPA-5b) minder goed aantoonbaar dan in de MAIPA.
De PIFT heeft een minder goede sensitiviteit en specificiteit dan de MAIPA.
Om antistoffen tegen laag frequente en private antigenen aan te tonen, worden kruisproeven, met trombocyten van de vader, in de MAIPA verricht.
Voor het FNAIT onderzoek worden van kind, moeder en vader de HPA-1, 3 , 5 en 15 antigenen getypeerd.
In die gevallen waarbij er een anti HPA-1a aangetoond is en de vader heterozygoot is voor HPA-1a (kind 50% kans om HPA-1a positief te zijn), kan tijdens de zwangerschap een foetale HPA-1a genotypering worden verricht m.b.v. maternaal plasma. Voor de overige antigenen kan een foetale typering worden verricht m.b.v. amniocyten.
FNAIT dient te worden onderscheiden van foetale/neonatale trombocytopenie o.b.v. maternale ITP. Dit kan door een goede klinische anamnese. Bij twijfel kan auto-antistof onderzoek bij de moeder worden verricht.
Trombocyt reactieve auto-antistoffen bij volwassenen zijn over het algemeen van de IgG klasse, al dan niet in combinatie met IgM antistoffen. De auto-antistoffen zijn tegen algemene kenmerken op de trombocyten gericht. IgG antistoffen tegen algemene kenmerken op trombocyten kunnen dus ook via de placenta aan Foetale/neonatale trombocyten binden en trombocytopenie veroorzaken.